de toespraken, die ik tot U beiden zou willen richten hebben een zo omvangrijke doorsnede, dat ik ze, voorzover mogelijk, zou willen combineren.
Om te beginnen wens ik U van ganser harte geluk met de eclatante wijze, waarop U beiden het groeiproces tot wiskundig ingenieur doorstaan en volbracht hebt, een gelukwens, waarin ik graag allen betrekken wil, aan wie Uw welzijn dierbaar is.
Dit groeiproces besloeg twee gedeelten: enerzijds het omvangrijke gedeelte van Uw studie, de eindeloze reeks tentamina, mag ik wel zeggen, en anderzijds de afsluiting in de vorm van het afstudeerwerk.
Wat betreft Uw studie hebt U beiden, elk op Uw eigen manier, een grootse prestatie geleverd, zeker wanneer we in dit oordeel betrekken de steeds ongunstiger wordende omstandigheden, waaronder de studie verricht moest worden.
U, ir.Medema, begon al onder heel ongunstige omstandigheden, nl. een volle dagtaak elders, omstandigheden, zo ongunstig, dat ik me wel eens afvraag of het uberhaupt moreel verantwoord is, iemand onder zulke omstandigheden een studie te laten entameren. Tot overmaat van ramp ontwikkelde U zich in de loop van Uw studie tot een voor Uw werkgever zo kostbare kracht, dat het beroep op Uw medewerking steeds intensiever werd en U ter beloning uit Eindhoven naar Apeldoorn werd overgeplaatst, een niet te onderschatten verzwaring van de taak van de student Medema. Dat U desondanks Uw studie in dit tempo tot een goed einde hebt weten te brengen is een bewonderenswaardig wonder.
Ook bij U, ir.Hendriks, werden de omstandigheden voor Uw studie steeds ongunstiger. Ook U bent, lang voor Uw laatste tentamen, verwikkeld geraakt in dit fascinerende, de mens volledig opeisende vak. In Uw geval is het bijzonder te waarderen, dat U, terwijl er zoveel aanleiding was om U met een Jantje van Leiden van deze laatste tentamina af te maken en U van dit blok aan het been te bevrijden, niet voor deze pressie gezwicht bent en tot het bittere einde Uw hoge standaard hebt gehandhaafd. U hebt zich daarmee een student naar mijn hart betoond en ik waardeer dit bijzonder in U, temeer omdat ik, die in mijn eigen studententijd uiteindelijk wel voor een dergelijke pressie gezwicht ben, daardoor taxeren kan hoeveel liefde U voor de wiskunde hebt leren koesteren.
Totzover Uw studie, nu het afstudeerwerk. Nu dit door U beiden zo riant is volbracht, mag ik wel publiekelijk releveren, dat U beiden destijds met tamelijk bedenkelijke geloofspapieren aan mij gepresenteerd werd.
U, ir.Medema, kenden we van tentamina: wat we U vroegen, dat wist U wel, maar we kregen nooit het prettige gevoel, dat het ook nog overhield. Wij hebben U steeds "the benefit of the doubt" gegeven, op een of andere grond vertrouwend dat U Uw tentamina overtuigender afgelegd zou hebben, als U in de gelegenheid geweest was U intenser in de stof te verdiepen, een vertrouwen, dat U niet beschaamd hebt, integendeel! De ware Medema is ons getoond in Uw afstudeerwerk, waarin U zich als volwassen wiskundige bewogen hebt op het gebied, dat inmiddels Uw vak geworden is.
U, ir.Hendriks, kenden we als meeloper: algemene indruk was die van een luie en ongeintereseerde blaag, van wie, omdat hij mogelijk niet dom was, misschien wel wat gemaakt kon worden als hij stevig werd aangepakt. Door onze toenmalige voorzitter werd ik toen voorzichtig gepolst, of ik soms met hem als student assistent in zee durfde. Ik ben me niet bewust, U "streng aangepakt" te hebben, U hebt U zëlf ontwikkeld tot een creatieve, geengageerde medewerker, wiens werk elke toets met glans doorstaat. Apart vermeldenswaard is Uw afstudeerverslag, dat als kroon op dit werk schittert door helderheid.
Zo is het dus met U beiden gelopen; U bent wiskundig ingenieur geworden en ik neem als afstudeerhoogleraar hiermee afscheid van U in Uw hoedanigheid van mijn eerste twee afstudeerders. Ik doe dit met enige weemoed, er helaas van overtuigd, dat ik niet tot in lengte van mijn dagen gezegend zal zijn met afstudeerders van Uw kaliber. Ik zou mijn gelukwens dan ook willen beeindigen met mijn dank uit te spreken voor de rol, die ik —hetzij als regisseur van het laatste tafereel, dan wel als figurant, ik weet het niet!— heb mogen spelen in een groeiproces, dat U bekroond hebt door U als volwassen wiskundigen te gedragen.
Weledelgestrenge Heren, mijn oprechte dank.