Vierde toespraak tot mijn studenten, voorjaar 1976.
Onlangs heeft staatssecretaris Klein een missive rondgestuurd, waarin de universiteiten en hogescholen werden aangespoord zorgvuldig op de hoogte te blijven van de nevenfuncties van hun hoogleraren. Het is goed gebruik, dat men als employee geen nevenfuncties vervult zonder medeweten van zijn werkgever, en, afhankelijk van de aard van de nevenfunctie zelfs niet zonder toestemming van de werkgever. En niemand zal er bezwaar tegen maken, dat ook het unversitaire bedrijf van tijd tot tijd aan dit goede gebruik herinnerd wordt; sterker: dit spreekt zo vanzelf, dat men zich afvraagt, waarom deze missive van staatssecretaris Klein de voorpagina van de krant haalde.
Wel, dat werd duidelijk, als je het artikeltje wat zorgvuldiger las. Laat mij, omdat de staatssecretaris het over "commerciele bijbanen" had, ter vermijding van mogelijk misverstand voorapstellen, dat ik, die vanuit het bedrijfsleven het hoogleraarsschap als "academische bijbaan" vervul, in dezen geen partij ben. In zijn toelichting insinueerde de staatssecretaris nl. dat allerlei hoogleraren tengevolge van hun "commerciele bijbanen" hun wetenschappelijke plicht verzaken, en bovendien suggereerde hij, dat zij deze nevenfuncties in het geniep zouden waarnemen. Hoe gerechtvaardigd is die insinuatie?
Kijk, ik ben waarschijnlijk verschrikkelijk naief, maar ben niet bereid om voetstoots aan te nemen, dat alle hoogleraren, die ik persoonlijk niet zo goed ken, een orde van grootte minder fatsoenlijk zouden zijn dan de collegae, die ik beter ken. Ten eerste vervullen zij hun nevenfuncties niet in het geniep, ten tweede doen zij het niet om den brode, maar in een niet aflatende poging de kloof tussen theorie en praktijk niet nodeloos te laten verbreden. Ik weet uit ervaring, hoe moeilijk en ook vaak hoe ondankbaar dit streven is, want de kloof tussen theorie en praktijk, de spanning tussen de academische en de industriele wereld is zo groot, dat je een gerede kans loopt tussen wal en schip te raken. De doorsnede van wat theoretisch gezond en practisch zinvol is, is zo klein, dat hij in de ogen van velen als leeg wordt beschouwd. Wat practisch zinvol blijkt wordt in de academische wereld dan als "dus triviaal" gekenschetst, wat theoretisch gezond lijkt, wordt daarom in het bedrijfsleven als "dus onbruikbaar" afgeschreven. Om deze dodelijke simplificatie te doorbreken hebben wij mensen nodig, die loyaal een voet in beide kampen hebben.
Laat ons, "for the sake of the argument" de staatssecretaris even volgen in zijn zorg om het peil van het wetenschappelijk werk der hoogleraren. Waardoor zou dat het meeste in het gedrang komen? Komt het in het gedrang? Nou, reken maar! Ik moet U bekennen, dat het inmiddels zo erg is, dat ik geleerd heh bij een collega, die ik een tijdje niet gezien heb, niet meer te informeren, hoe het met zijn werk gaat. Onder hoogleraren zou dit de normaalste blijk van belangstelling horen te zijn, maar je leert het wel af, want bijna altijd blijkt de vraag pijnlijk, omdat de ander niet meer aan zijn werk toekomt. Door het gelazer van de WUB, dat alle bestuur en beleid doet ontaarden in een eindeloos steekspel met slogans, door de afbraak van het personeelsbestand hunner faculteiten en door de opdracht via herprogrammering hun instituut te laten afzakken tot de mediocriteit van de "graduate factory" komen zij aan hun werk niet meer toe. Al hun tijd en energie wordt opgeslokt door het wanhopig hozen in een van overheidswege lekgestoten schip. Als ze een adviseursschap vervullen, vallen de uren daaraan besteed waarschijnlijk samen met de enige uren, die ze nog aan de wetenschap kunnen besteden. De missive kwam op de voorpagina van de krant, omdat onze staatssecretaris zich in de toelichting een vlegel betoonde.
Overigens ben ik van oordeel, dat er op Hilversum 4 minder moet worden gezeverd.