HOME

Show original manuscript

NOTE: This transcription was contributed by Martin P.M. van der Burgt, who has devised a process for producing transcripts automatically. Although its markup is incomplete, we believe it serves a useful purpose by virtue of its searchability and its accessibility to text-reading software. It will be replaced by a fully marked-up version when time permits. —HR


Naar aanleiding van “Experimentele post-propadeuse opleiding voor informatica-ingenieur aan de THE” (Eindhoven februari 1980 500/jc/sdb).

Dit stuk had zoiets als een beleidsnota moeten zijn; het is helaas slechts een armzalige simulatie —om niet te zeggen: een persiflage— van wat het had moeten wezen.

De openingszin van de inleiding is, gezien het benoemingsbeleid van de onderafdeling der wiskunde sinds 1962, grotesk.

Het stuk is in zo onbeholpen Nederlands gesteld, dat de vraag wat er bedoeld is maar al te vaak verdrongen wordt door de pijnlijkere vraag of er wel iets bedoeld is; de inhoud —vermeend, vermoed of gepretendeerd— is daardoor vaak nauwelijks discutabel.

Even gênant is de collectieve incompetentie van de opstellers, zoals die zich manifesteert waar het stuk wel min of meer begrijpelijk is. Zo ontneemt het lonken naar de Bondsrepubliek en het zich ophangen aan de Amerikaanse curricula het stuk zijn laatste restje geloofwaardigheid, want dat heeft te veel van de lamme, die zich door de blinde laat leiden. (Zoals was te verwachten staat het ACM curriculum uit 1978 zelfs al weer stevig op de tocht, zie Comm. ACM 23, 2 (Feb. 1980) 67 - 70.)

*              *
*

Het valt de aandachtige lezer niet mee om veel verder dan de woordenbrei op pg.6 in het stuk door te dringen. Ontdaan van ergste taalfouten, ruis en dubbelzinnigheid luidt subsectie 3.1 vermoedelijk:

“3.1. Korte signatuuromschrijving. De I-ir beheerst de kennis van (in het bijzonder) automatische verwerking van informatie. Hij dient in staat te zijn zelfstandig deze kennis toe te passen en te ontwikkelen.” (Het origineel —13 woorden langer— is als een zoekplaatje: wie vindt 7 (!) zonden?)

Zoals het er staat is het erg “knowledge-oriented”: het weerspiegelt het beeld van de ingenieur als de man die de kennis gebruikt (en uitbreidt, etc.), die hij in zijn studie heeft vergaard. Dit beeld moge voor sommige ingenieurs, wier kennis door redelijk uitgekristalliseerde wetenschappelijke disciplines reeds voldoende geschraagd wordt, adequaat zijn, in de informatica is dit stadium (nog) niet bereikt; aan kennis en derzelver overdracht kan de in de korte signatuurbeschrijving geschetste rol derhalve niet worden toegedacht. (Met de heel reële mogelijkheid, dat de intellectuele uitdaging van de informatica zo anderssoortig is dan we tot nog toe hebben meegemaakt, dat het geschetste ingenieursbeeld nimmer op de informatica-ingenieur van toepassing zal zijn, hebben de opstellers blijkbaar absoluut geen rekening gehouden.)

*              *
*

De “Eindtermen” in subsectie 3.2 helpen ons niet veel.

De eerste eindterm is enerzijds belachelijk ruim —ergens “aan werken” kan iedereen, zolang geen succes verlangd wordt: zolang een rapport van de onzin aan elkaar mag hangen, kan zelfs ir. J.M.H.M.Claessens het redigeren— anderzijds beangstigend eng —het schijnt b.v. alle exploratie uit te sluiten die onmogelijk als probleemoplossing kan worden omschreven— ; de toevoeging “in een veelheid van situaties” hangt er als los zand bij (en is bovendien onzinnig: was “de oplossing van allerlei informaticaproblemen” bedoeld?)

De in de toelichting ad 1. genoemde “generalistenfunctie” lijkt moeilijk te rijmen met de in de 1ste eindterm genoemde “zelfstandigheid”; de toelichting op “academisch” is —niet alleen taalkundig— een lachertje.

De tweede eindterm is een slecht gestelde —en slecht gespelde!— kreet; de toelichting karakteriseert de koksmaat met zijn ruitekensbroek.

In de derde eindterm kan ik slechts een vereiste lezen mits we, het “general purpose character” van de informatica ontkennend, aan de verzameling mogelijke “toepassingsgebieden” een willekeurige (maar niet expliciet vermelde) restrictie opleggen. De toelichting ad 3. is mij duister: waar bestaat de samenhang met ad 1. uit?

De vierde eindterm is absoluut misplaatst: van iemand die zelfstandig kan werken is het immoreel te eisen dat hij het ook “in teamverband” kan. (Als hij het kan is het meegenomen, maar je mag het niet eisen.)

De toelichting ad 4. is. ondanks de linguistische onbeholpenheid (“deelgebieden”, maar waarvan?; “het laten samenwerken” i.p.v. “het samen laten werken”) onthullend. Hier blijkt —of leg ik dat verkeerd uit?— dat “generalist” in tegenstelling staat tot “specialist”; hier blijkt —een indruk, die versterkt wordt door 3.3., punt 5: “begeleiding van de realisatie etc.”— dat het niet de bedoeling is een vakman op te leiden die zelf iets kan. Ik krijg hier onontkoombaar de indruk dat de opstellers zich de vrijheid wensen voor te behouden abiturienten met een uiterst mistige bekwaamheid toe te staan. De toevoeging “teneinde een automatiseringsprobleem op te lossen” is in tweeërlei opzicht onthullend: ten eerste de engheid van visie die alles als “oplossing van een probleem” wil zien, ten tweede de inperking —tussen neus en lippen— van “informaticaproblemen” tot “automatiseringsproblemen”! De tweede helft van de toelichting ad 4. bij de “communicatieve vaardigheden” is in dit rapport een gillerd. (Straks wordt van onze hoogleraren vereist dat zij de taal van de SOO beheersen.)

De titel van subsectie 3.3 “Oplossing van een automatiseringsprobleem.” heeft mij ernstig verbaasd. wat doet die subsectie hier? Als het slechts een voorbeeld beoogt te zijn van wat een informatica-ingenieur zou kunnen doen, kunnen we dan niet met een voorbeeld komen waar de academische vorming overtuigender tot de activiteit bijdraagt? Als het evenwel representatief geacht moet worden, laten we dan meteen de hele onderneming, als we hem de nek niet kunnen omdraaien, naar de afdeling bedrijfskunde dumpen. De terminologie waarin de zes (2) stappen worden aangeduid doet niet onder voor het gewauwel van de SSAA van weleer (en inmiddels hebben we er ook nog een “informatieprobleem” bijl).

Subsectie 3.4 doet vrezen, dat het onder 3.3 genoemde “Oplossing van een automatiseringsprobleem” inderdaad representatief geacht wordt. we leren in elk geval wat je kunt doen met keuzepakketten: invullen!

Subsectie 3.5 maakt mij —in weerwil van de titel “Relatie tot andere informatica-opleidingsmogelijkheden”— niet duidelijk in welk wezenlijk opzicht de voorgestelde opleiding verschilt van de h.b.o.-opleidingen. Het bij het werkterrein van de informatica-ingenieur genoemde

“- management van software constructie”
getuigt van een onpeilbaar diep wanbegrip.

*              *
*

Wat moet je in hemelsnaam aan met zo’n stuk snot? Ik denk niet dat het zin heeft de “Bestuurscommissie ad hoc currciculum experimentele studierichting informatica” de opdracht te geven het huiswerk over te doen: de stakkers kunnen niet beter. Rest ons slechts te adviseren de leden van de commissie oneervol te dechargeren en de secretaris over te plaatsen naar een functie waar hij minder kwaad kan.

woensdag 12 maart 1980 prof.dr.Edsger W.Dijkstra

Transcribed by Martin P.M. van der Burgt
Last revision 2015-03-02 .